bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

06-02-2020

De angst

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

De angst dat hij niet kon slapen, was waarschijnlijk ook de reden dat hij klaarwakker was. Helemaal zeker wist hij het niet. Hij stak de kraag van zijn lange regenjas nog eens extra omhoog. Het was niet eens ver na middernacht en de straten waren leeg. Doelloos zette hij zijn ene voet voor de ander. Er lag rommel naast de prullenbakken. Waren de straatvegers aan het eind van de dag niet geweest? Of kwamen ze morgen vroeg? Zo druk als het hier overdag kon zijn, zo stil was het nu. Toch schreeuwden de winkels hun reclame. Iets in hem zei hem dat er iets op zijn pad zou komen. Was de stem de oorzaak van de onrust in zijn lijf?
Hij sloeg af. Linksaf. Nu kwam hij in een smallere straat, met kleinere winkeltjes. Hier waren ook de cafés. Er klonk gepraat, gelach, geschreeuw en doffe muziek. Er ging een deur open. Een man kwam lallend naar buiten, gevolgd door een wankelende vrouw. Ze had haar jas open, haar benen waren bloot onder haar korte jurkje en haar rode naaldhakken glommen. Ze gilde iets in het oor van de man en veegde haar blonde lokken uit haar gezicht. Met een onvaste beweging greep ze de man bij de arm. Die draaide zich half om, pakte haar om haar middel en zoende haar op de roodgeverfde lippen. Haar hand zocht naar de broek van de man en bleef op gulphoogte hangen. Ronald Haamschaar kneep zijn ogen dicht en

– je moet beter je best doen, jochie – denk niet dat het zo’n vaart niet zal lopen, vergis je niet – ooit zal je de noodzaak begrijpen, maar dan moet je wel d – weet van hebt. tot – , waarschuw ik je. – wil je dit te boven komen, dan zul j – en luistere – je moet beter je best doen, jochie –

draaide zich van het tafereel af, langzaam zijn weg vervolgend. Nog meer cafés, nog meer vertier. Mensen stonden op straat te roken en luid te praten. Er viel een glas op straat. Een handgemeen. Geschreeuw. Allerlei mensen die probeerden de boel te sussen. Verder.
Er stond iemand voor hem. ‘Mag ik wat vragen?’ klonk het.
‘Het mag.’ Kortaf.
‘Dope.’ De figuur had een smal en bleek gezicht, voor zover hij het in het slechte licht kon zien. De kraag van de jas tot onder zijn neus. Daarboven lege ogen. ‘Heb jij dope?’
‘Nee.’
‘Weet je waar ik het kan krijgen?’
‘Nee.’ Niet belangrijk nu, wilde hij erachteraan zeggen, maar hij deed het niet.
‘Weet je iemand die het wel weet?’
‘Je bent een volhouder. Een verslaafde. Je bent niets.’ Het liefst had hij de man tegen de straat geslagen, maar daarmee zou hij in het tumult te veel aandacht trekken. ‘Niets.’ Doorlopen. Daarginds is het pandemonium voorbij.
Hij botste half tegen mensen op. ‘Kijk uit!’ hoorde hij. ‘Asociaal!’ Hij hoorde het, vroeg zich van alles af, maar keek niet op of om. Ook niet toen er iemand aan zijn mouw trok. ‘Mieneer, jai bloem kopen voor vrouw of vriendien?’ Nee. Hij rukte zich los. Verder. De wereld is gek. Hij wist het. De deadline was er niet voor niets. Met een paar passen was hij op de hoek van de straat. Hij volgde de aanwijzingen en liep naar rechts.
In het smalle straatje was het rustiger. Een enkeling liep langs hem heen, verscholen achter dikke sjaal of lage hoed. Er was iets dat hem herinnerde aan, hij wist het niet, kon het zijn dat hij hier eerder was geweest, maar helemaal zeker was hij niet. In zijn hoofd bonkte iets.

– zicht, ik blijf je belagen – n rust, dat verzeker ik je. niet eerder dan dat je de laa – rom, dat hoef je niet te vragen; zo moeilijk kan d – zal je vinden, hoe ver, hoe diep je o – mee. zeg niet d – cherpste karte – armhartigheid, dat is hier noo – mededogen – ondspoken in je benauwdste nachtm – het is zo – het is bijna zo – het is bijna zover –

Hij vertraagde zijn pas. Was het hier? Was het hier geweest? Hier aan zijn linkerhand zat een klein knijpje. Hij keek door het raam naar binnen. Er zaten drie mensen aan de bar, aan de twee tafeltjes niemand. Vooruit.
De bel die aan de deur hing klingelde. Hij liep naar de bar.
‘Wat mag het zijn?’ vroeg de dame. Ze keek hem met een schuin oog aan.
‘Water.’
‘Weet je dat zeker? Niets sterkers?’
‘Water.’
‘Is goed, joh. Wat jij wilt.’ Ze bukte en pakte uit een koelkast een flesje. Vervolgens schonk ze het leeg in een glas en zette dat op de toog.
‘Hoe veel?’ vroeg hij.
‘Doe maar twee euro.’
Hij graaide in de zak van zijn lange regenjas en haalde verschillende muntstukken tevoorschijn. ‘Hoe veel zei je?’
Ze herhaalde het bedrag.
Ronald gaf haar twee munten.
‘Dank je.’ Ze nam het geld aan en gooide het in een bak onder de bar.
‘Nog nieuws uit de buurt?’ vroeg hij.
‘Nieuws?’ Ze klonk wat achterdochtig. ‘Wat voor nieuws?’
‘Geen persoonlijke ongelukken of zo? Ik ken wat mensen hier, vandaar.’
‘Niet dat ik weet,’ zei ze beslist. Ze draaide zich naar een paar zojuist gespoelde glazen en begon die af te drogen.
‘Er is wat aan de hand,’ zei een van de mannen die aan de bar zat. Hij had zich naar hem toe ge bogen. ‘Met sommige meiden uit het wereldje hier, als je begrijpt wat ik bedoel.’ Toen op bijna fluistertoon: ‘En laatst is een stamgast van ons overleden.’
‘O?’
‘Ja. Martijn.’
‘Martijn? Nee, toch!’
‘Je kent hem?’
‘Als we het hebben over dezelfde Martijn, dan wel. Maar ik denk het wel. Hij was toch stamgast, hier?’
‘Ja, maar nu dus niet meer. En als hij nou op een beetje normale manier aan zijn einde was gekomen, dan hadden we er nog wel vrede mee.’
‘O? Wat is er met hem gebeurd, dan?’
‘Van mij heb je het niet,’ zei de man terwijl hij weg keek. ‘Vermoord. Zijn keel doorgesneden toen hij een hoer bezocht.’
‘Hoe .. eh … hoer?’
‘Ja.’ De cafégast wreef langs zijn neus en zei zachtjes: ‘Selina is een lekkere, maar sinds dit voorval is dat veel minder.’
Ronald zette zijn glas op de toog. ‘Ik moet gaan.’ Hij verliet het café en liep verder het straatje in. Een pand of zes verder begon het. Het ene raam na het andere. Bij sommige waren de gordijnen gesloten, achter andere zaten of stonden jonge vrouwen in weinig kleding en verleidelijke poses. Het licht was veelal rood. Hier, nee daar, daar moest het zijn. Hij liep naar het raam toe. Het gordijn was open en de vrouw achter het glas had net haar telefoon gepakt. Haar doffe ogen keken onrustig naar het scherm. Door het licht van het apparaatje zag hij dat ze zwaar was opgemaakt. In haar hals barsten en rimpels. De blonde pruik zat slordig op haar hoofd en het rode kant van haar lingerie deed zijn adem stokken. Doodstijf bleef hij staan. Ze was het.

– loed, bloed, bloed, bloed, bl – het was de afspraak, dus – genade? laat me niet l – de hel – t vuur ontketend – en weg terug, dus zul je – eindelijk korte metten, bevrijdi – st – pijn. duivelse pijn, je zult het weten, dan had je maar moeten gehoorzamen. je had de keuze, je hebt gekozen en nu is het te laat om erop terug te komen. waarom zou je ook? laat het nu maar, geef je o – ie onmetelijke kracht. – d, bloed, bloed, bloed, bloe –

Ze keek op van haar telefoon en zag hem. Zoals verwacht schrok ze. Grote ogen. Haar bleke gezicht trok nog witter weg. Bewegen durfde ze duidelijk niet.
De kou werd heviger, maar het deerde hem niet. Hij hoorde geluid. Achter hem liep iemand langs. Een lichte mist kwam langzaam opzetten. Het duurde nog lang voordat het licht zou worden.
Ronald Haamschaar bleef de vrouw aanstaren. In haar ogen zag hij alleen maar de angst.


Apeldoorn, januari 2020

Hier lees je ‘m op FOK!

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post.

Leave a comment