bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

26-07-2012

De beste schrijver – De man van nergens (8)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2012 — bazbo @ 08:23

Plots komt er iemand aan de tafel zitten. Ik kijk haar aan. Ze lacht. Dat is een goede start. Ik ken haar niet.

Plots komt er iemand aan de tafel zitten. Ik kijk haar aan. Ze lacht. Dat is een goede start. Ik ken haar niet.
‘Dag,’ begint ze. ‘Ik hoor dat jij de beste schrijver van Apeldoorn bent.’
‘Van wie hoor je dat?’ vraag ik.
‘Van Jaap.’
‘Ach zo.’ Ik ken hier geen Jaap. Snel neem ik een slok van mijn Korenwolf. Die smaakt. Ik kijk even het café rond.
Veel volk staat om ons heen. Er is een opening van een expositie gaande. Aan de muren hangt nieuw werk door een groep fotografen. Peter ken ik goed. Een van zijn foto’s hangt bij mij thuis boven de eettafel. We gaan binnenkort samenwerken. Hij schiet de plaatjes; ik schrijf de begeleidende teksten. Mijn oog wordt getrokken naar een schitterende foto die hier nu aan de wand hangt. Een mooie jongedame met rood haar en een sneeuwwitte jurk aan zweeft boven haar bed. De sprei en de kussens zijn ook rood. Het is een bevreemdende foto die veel vragen oproept. Duikt ze op het bed? Springt ze over het bed heen het raam uit? Waarom doet ze dit? Voor wie? Wie is zij eigenlijk? Zo moet het. Peter kan het als geen ander.
Dan kijk ik het meisje aan. Ze lacht weer. Is ze leuk? Ik weet het nog niet.

Toen ik hier in de loop van vanmiddag binnenkwam, stuitte ik gelijk op See. ‘Dag vriendinnetje,’ zei ik haar. ‘Kusje?’ Haar ogen glommen. Ze kuste. See is een prachtige vrouw met wie ik graag word gezien. Een tijdje terug kwam ik haar ook tegen. Toen begroette ze me met de woorden ‘Dag vriendje.’ Dat vond ik lief. Ik vind See erg lief, al ken ik haar niet zo goed. Nog weer een tijdje verder terug fluisterde ze in mijn oren: ‘Ik vind jou zó leuk, hè!’ Dat vond ik ook lief. Ze was toen wel erg dronken.
‘Dag Bas,’ zei ze nu. ‘Ik ga.’
‘Gezellig,’ zei ik. ‘Fijn je niet gesproken te hebben.’
Lachte ze? Ze lachte. Daar ging ze.
En daar was Plonia. ‘Ik dacht al,’ zei die. ‘Hij komt vast. Je bent wel laat. Ik vroeg me af waar jullie bleven.’
‘We zijn eerst naar Gigant Café geweest,’ vertelde ik.
‘O, was daar wat?’
‘Morgan O’Kane speelde er,’ zei ik.
‘Was het wat?’
‘Het was wat.’
‘Goed dat je nu hier bent.’
‘Dank je.’
Plonia is een geweldige vrouw. Iets met warm en persoonlijkheid. Ik mag haar graag. Toch liet ik haar even alleen en ging ik verder het café in om de foto’s aan de wand te bekijken.
En hop, daar was Anna. Ook een prachtmens. Ik mocht haar kussen op haar rode wangen. ‘Alles goed?’ vroeg ik.
Anna knikte een beetje van zozo. ‘Jawel,’ zei ze.
‘Niet helemaal dus?’ vroeg ik voorzichtig.
Ze werd een beetje roder en keek weg. Ik wist niet zo goed wat ik moest zeggen. ‘Het komt wel goed,’ zei ze.
‘Dat is je geraden ook, hoor,’ probeerde ik het wat luchtig te houden.
Ze lachte alweer. ‘Ik was onderweg naar het toilet.’
Prima, dan kon ik verder kijken. ‘Tot zo.’
Iets verderop stond de vrouw van het boek. Hoe heet ze ook weer? Ik kon niet op haar naam komen. Ze was een tijdje terug na een optreden van mij naar mij toe gekomen. ‘Zullen we boeken ruilen?’ had ze gevraagd. ‘Ligt eraan wat je maakt,’ was mijn antwoord. Toen gaf ze me haar kaartje. ‘Dit is mijn website,’ vertelde ze erbij. ‘Daar vind je alle informatie.’ Een dag of wat later ging ik eens kijken. Het boek was een of ander zelfhulphappyfamilyjoecheiboek. Niet erg, maar niets voor mij. Die boekenruilerij kon ze vergeten. Ik stuurde een beleefd maar beslist mailtje. Nu stond ze hier weer voor mijn neus.
‘Zullen we zoenen?’ vroeg ze. Ik deed het ook nog. Twee keer kort, dat was wel genoeg. ‘Ik moet jouw boek nog steeds kopen,’ lachte ze.
‘Ik vroeg me al af,’ zei ik. ‘Wanneer koopt dat mens mijn boek eens?’ Ze moest nog harder lachen. Eigenlijk wilde ik nu vragen: ‘Hoe heet je ook weer?’, maar dat durfde ik niet.
Ik kreeg een elleboog in mijn rug gedrukt. Zou ik me ’s woedend omdraaien en bruut van mij af schreeuwen? Ik draaide me om en keek in het gezicht van Jut. ‘Hé Jut,’ zei ik. Daar waren haar lippen al op mijn wangen. Dat gelebber de hele tijd. Van Jut kan ik het wel hebben. En van Plonia. En van Anna. En van See. Graag zelfs.
Ik ging drankjes halen en deelde uit. Enige tijd later zat ik hier even alleen aan de tafel. De goede mensen stonden aan de andere kant van het café en ik had mooi de gelegenheid nog eens langs de wanden te kijken naar de kunstzinnige foto’s. De middag was verstreken en de avond begonnen.

‘Waar kan ik jouw werk lezen?’ vraagt het meisje dat aan tafel is komen zitten.
‘In mijn boeken Alles kan kapot, Zelfmoord is een optie en Maar we leven nog,’ vertel ik. ‘Of op de website FOK! of op Apeldoorn Direct.’
‘Wat is dat, Apeldoorn Direct?’
‘De stadsblog. Iedere zondagmorgen plaats ik daar een nieuw vers verhaal.’
‘Ik heb er nog nooit van gehoord en ik heb nog nooit iets van jou gelezen. Ik kende je helemaal niet.’
‘Nu ken je me nog steeds niet, trut,’ wil ik zeggen. Soms ben ik beleefd. Op het eerste gezicht lijkt dit geen verkeerd meisje. Ze heeft een smal gezichtje en donkere ogen. Haar halflange haren hangen een beetje door de war. Of zijn ze wat vettig?
‘Waar schrijf jij allemaal over?’ vraagt ze.
‘Over van alles en niets,’ zeg ik. ‘Maar vooral over mezelf. Ik ben graag goed geïnformeerd als ik ergens over schrijf en ik ken mezelf het beste. Het scheelt me een boel research.’
Het meisje kijkt me wat niet-begrijpend aan. Mooi, het schrijversmysterie komt weer eens bovendrijven.
‘Kan ik jouw werk ergens lezen?’ vraagt ze nogmaals.
‘In mijn boeken Alles kan kapot, Zelfmoord is een optie en Maar we leven nog,’ vertel ik nog maar eens. ‘Of op de website FOK! of op Apeldoorn Direct.’
‘Waar vind ik die?’
Geef ik haar een kaartje? Ik geef haar een kaartje. Zowaar. Uit de binnenzak van mijn jasje haal ik ook een pen en daarmee schrijf ik het adres van Apeldoorn Direct op het kaartje. ‘Hier. Iedere zondagmorgen. Niet vergeten, hoor.’
‘Ik schrijf zelf ook,’ zegt het meisje dan. Barst, ik had het kunnen verwachten.
‘O.’
Ze houdt haar hand ter hoogte van de tafel. ‘Thuis heb ik zo’n stapel met schriften en vellen papier die ik helemaal vol heb geschreven.’
‘O.’
‘Ik wil er zo graag eens iets mee doen, maar ik weet niet hoe ik het moet aanpakken.’
‘Een fles spiritus erover en een brandende lucifer erbij moeten voldoende zijn,’ wil ik zeggen. Ik doe het niet. Ik wijs naar zomaar iemand. ‘Kijk,’ zeg ik. ‘Zie je die man daar?’
Ik zie haar zoeken. ‘Eh … ik weet het niet?’
‘Dat is de eindredacteur van Apeldoorn Direct. Ga eens met hem praten. Je kunt blogjes schrijven en die daar plaatsen.’
‘Moet het nog aan iets voldoen?’
Natuurlijk niet, mens. Ze plaatsen mijn rotzooi toch ook iedere week? ‘Het moet zo’n beetje over Apeldoorn gaan,’ zeg ik.
‘Ik weet niet of dat wel mijn ding is.’
‘Jouw ding?’ vraag ik. ‘Is daar wat mis mee? Raar dat je niet weet of iets wel of niet jouw ding is. Let wat beter op je spullen, zou ik zeggen. Van mijn eigen ding weet ik alles af.’
Het meisje kijkt me verward aan. Ik moet oppassen; straks vraagt ze nog of ik iets van haar wil lezen. ‘Zou jij iets van mij willen lezen?’ vraagt ze. ‘Ik schrijf alles van me af en dat helpt me echt. Ik zie het als een soort therapie na alles wat ik heb meegemaakt.’ Ze kijkt mij aan met grote begerige ogen.
Ik word misselijk. Dit is eng. Ik wil weg. Wat is dat toch met al die maniakken die zo nodig, eh wacht. Waar is mijn bier? De wereld draait. Als ik die Jaap in mijn poten krijg, dan … dan niks. Ik ken hier geen Jaap. Ben ik hier? Ver weg zie ik het meisje met de vettige haren. Wat moet ze van mij? Wat moet iedereen van mij? Ik wil niks. Ik wil dat je me met rust laat. Ik wil schrijven. Schrijven zonder plan en de verhalen laten ontstaan. Waarachtig schrijven. Waarachtig schrijven over Het Leven en De Liefde en Het Grote Niets. Het Grote Niets, je moet maar durven. Ik durf het niet. Angst voor alles. Angst voor het meisje met het rode haar dat boven haar rode bed zweeft. Toch wil ik alles van haar weten. Het tolt in mijn hoofd. Dat je niet denkt dat ik nuchter ben. Of dat het allemaal echt waar is. Dat is het niet. Alles is een leugen, echt waar.
Ik word bij de schouders gepakt. Plonia buigt van achter over mij heen. ‘Bas, ga je met ons mee? Wij willen uit eten en daar willen we jou heel graag bij hebben.’
‘Ik ben vereerd,’ zeg ik en ik sta op. Jut staat er ook en zo nog wat mensen. Goede mensen. Ikzelf ben een man van nergens, een man van nooit en een man van niets. ‘Ik ben niet alleen vereerd,’ vertel ik. ‘Ik ben ook een man van nergens, een man van nooit en een man van niets.’
‘En je bent de man van mij,’ zegt Vrouwlief. Zij staat tussen de goede mensen.
Ik kus haar. Alles is goed. Nog één keer kijk ik naar de foto aan de muur. Dan ga ik mee. Hand in hand lopen we achter de anderen aan, het onherroepelijke einde tegemoet.


Apeldoorn, juli 2012

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post.

Leave a comment