bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

19-08-2010

De val

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2010 — bazbo @ 21:58

Ze droeg een wit hemdje en een grijs strak sportbroekje, dat wat versleten leek. Er zaten pluisjes op. Aan haar voeten droeg ze teenslippers en haar lange blote benen waren bruingebronsd. Ze had blonde lokken in haar lange steile bruine haren. Wat verlegen keek ze uit haar donkere ogen. Als ze lachte, drukte ze haar tong van achteren tegen de voortanden van haar bovenkaak. Ze stond in de klassieke pose, geleund op één been, het andere iets naar binnen toe gebogen. Eén onderarm hield ze omhoog; in haar hand lag haar fotocamera.

“Ga jij nog even met hem zwemmen?” vroeg Vrouwlief. We hadden het avondeten net op en ik had de afwas voltooid.
“Is goed. Het is nog mooi weer.” Ik hing de natte theedoek aan een scheerlijn van onze bungalowtent. “Luc, heb je je zwembroek al aan?”
Het knulletje kwam me stralend tegemoet. Als er gezwommen kon worden, was hij er als de kippen bij. “Ga jij mee, dan?” vroeg hij.
“Ja, maar ik ga er niet in.”
“Waarom niet?” Zeven jaar was hij nu. En teleurgesteld.
“Ik ben vandaag al drie keer met je meegegaan het zwembad in.”
“Nou en?” Hij had gelijk, maar toch had ik geen zin.
“Vooruit! We gaan!” riep ik.

Mijn Zoon was een waterratje. Echt goed zwemmen kon hij nog niet, maar in het water voelde hij zich vrij. Hij zat al twee jaar op zwemles en had onlangs zijn diploma A behaald. Het liefst zwom hij geen baantjes, maar wilde hij duiken en springen. Het mooist was natuurlijk als ik hem oppakte en met een zwaai van me af gooide. Het kleine zwembad van de camping had een heuse glijbaan. Mijn zwembroek was er al van versleten. Luc durfde nog niet zo goed alleen. Of beter: ik durfde Luc nog niet zo goed alleen te laten gaan. De trap was erg steil en ging zo’n vette vijf meter omhoog. Voor de veiligheid beklom ik de trap vlak achter mijn Zoon. Mocht er dan wat gebeuren, dan kon ik hem nog opvangen. De Zoon had een achterstand als het ging om zijn motoriek.
We waren een keer of tien van de glijbaan geweest en hadden uitgebreid overgegooid met een balletje, toen ik het welletjes vond.
“Luc, ik ga even aan de kant zitten,” zei ik.
Het jochie keek me sip aan, maar draaide zich toen om en dook terug het water in. Ik vond een lege terrasstoel en ging zitten. Het was rustig aan het worden.

Kijk, daar had je dat groepje jongeren weer. Het waren een stuk of tien jongelui van een jaar of achttien, negentien. Ze hingen vaak rond het zwembad. De meesten waren volledig gekleed, droegen spijkerbroeken en dichte schoenen, of zelfs een jas met bontkraag. En dat terwijl het zo warm was deze zomer! Maar zie! Dat ene leuke meisje was er ook bij. Zij was anders.
Ze droeg een wit hemdje en een grijs strak sportbroekje, dat wat versleten leek. Er zaten pluisjes op. Aan haar voeten droeg ze teenslippers en haar lange blote benen waren bruingebronsd. Ze had blonde lokken in haar lange steile bruine haren. Wat verlegen keek ze uit haar donkere ogen. Als ze lachte, drukte ze haar tong van achteren tegen de voortanden van haar bovenkaak. Ze stond in de klassieke pose, geleund op één been, het andere iets naar binnen toe gebogen. Eén onderarm hield ze omhoog; in haar hand lag haar fotocamera. Even dwaalden mijn gedachten af naar Ursula Andress. De Bondgirl uit ‘Dr. No’ stond er ook zo bij, alleen niet met een fototoestel, maar met een schelp. De gelijkenis was verbluffend.
Ik vroeg me af of ze wel echt bij het groepje jongeren hoorde; ze stond ook wat afzijdig naar de rest te kijken. De anderen waren luidruchtig aan het praten.

“Papa, ga je mee glijen?” klonk het stemmetje van de Zoon.
“Nee joh,” zei ik. “Ik ben net droog.”
“Ik wil glijen,” zei Luc.
“Probeer het maar zelf,” zei ik. “Je kan het best alleen.”
Was ik het die dit zei? Wat als het wél fout ging? Ik zou het mezelf nooit vergeven.
Het jochie dribbelde over de stoeptegels naar de trap. Met twee handjes pakte hij de leuningen beet.
Ik draaide me van hem weg. “Als ik met mijn rug naar hem toe ga zitten, dan zie ik hem niet. Dan zit ik me niet op te vreten van angst. Als hij valt, dan hoef ik daar geen getuige van te zijn. Bovendien: zo zie ik het leuke meisje.”
Ik rilde en hield mijn hart vast. “Lieve help, ik maak mij zorgen en niet zo’n klein beetje ook! Maar goed, laat ik mij even concentreren op het groepje jongeren.”

“Ah, zit niet zo te klieren!” riep een meisje in een dikke winterjas.
“Jij kunt ook nergens tegen,” zei een jongen die zijn haren met gel omhoog had gebracht.
“Jongen! Hou nou toch op!”
“Luc moet nu bijna boven aan de trap zijn,” spookte het door mijn kop.
Het leuke meisje stond nog altijd op een afstandje wat te lachen en het tafereeltje te bekijken. Zouden de jongens niet in de gaten hebben hoe mooi ze was? Ik zou het wel weten als ik nog zo jong zou zijn. Of nee, dat is niet waar. Toen ik zo jong was, was ik te verlegen en te bang om met meisjes aan te pappen. Ik kon enkel maar dromen van meisjes. Gelukkig kwam ik ooit Vrouwlief tegen. Met haar klikte het gelijk en nooit was er sprake van verlegenheid of angst tussen ons.

“Doenk!” klonk de doffe klap achter mij.
“Godver,” klonk ik. Binnen één tel zat ik op mijn knieën onderaan de trap van de glijbaan. Luc lag op zijn rug op de stoeptegels. Zijn mond hing open, maar er kwam geen geluid uit. Hij keek me aan met angstige blik.
“Oh, gaat het goed?” klonk een geschrokken stem ergens vandaan. “Heeft hij niets gebroken?”
Ik keek naast mij. Daar zat het meisje. Snel keek ik naar mijn Zoon. Die begon weer adem te halen.
“Sta eens op, Luc,” zei ik.
Huilend deed hij wat ik zei. Een zucht van opluchting ontsnapte me.
“Waar doet het pijn?” vroeg het meisje.
Luc gaf geen antwoord.
“Misschien kunt u het beste met hem even naar de kantine gaan,” zei ze. “Daar weten ze vast wel iets van EHBO.”
“Goed idee. Kom, we gaan.”

De kantine keek uit op het zwembad. Binnen stond een man achter de bar.
“Ach, hebben we weer een slachtoffer?” vroeg hij nogal sarcastisch.
Ik had even iets anders aan mijn hoofd. Anders had ik hem graag een rotschop verkocht.
“Laat eens kijken, zit alles er nog op en aan?”
“Hier op zijn rug bloedt het,” zei ik.
“Dan doen we daar even een pleistertje op.” Hij liep doodkalm naar achteren en kwam terug met een rol en een schaar.
“Ik ga nooit meer van de glijbaan,” zei Luc toen hij klaar was.

Buiten stond het meisje te wachten. Alle andere jongeren waren weg.
“Hoe gaat het met hem?” vroeg ze.
“Het valt wonder boven wonder erg mee,” zei ik. “Alleen wat schrammen op zijn rug.”
“Nou, gelukkig. Ik schrok erg; ik zag het gebeuren.”
“Het was een beste klap. Die trap is misschien wel vijf meter hoog.”
“Gelukkig gaat het goed met hem.”
“Fijn dat je in de buurt was.”
“Ach, dat zou iedereen toch doen?”
“Nou, je was de enige.”
“Da’s waar. Die kennissen van me zijn er vandoor gegaan. Ik ben hier gebleven; ik wilde graag weten hoe het met hem ging.”
“Dat is lief van je.”
Ze drukte haar tong van achteren tegen haar voortanden.
“Bedankt voor je goede zorgen.”
“Graag gedaan,” lachte ze. “Nou, sterkte ermee, joh.” Ze aaide Luc over zijn bol en zei: “Tot kijk.” Toen draaide ze zich om en liep weg.
Ik keek naar de pluisjes op haar grijze sportbroekje.

Sommige mensen moet je in dit leven loslaten; sommigen zou je liever heel dicht tegen je aan willen drukken en nooit meer laten gaan.

Apeldoorn, augustus 2010

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post. | TrackBack URI

Leave a comment