bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

24-02-2010

De man van nergens

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2010 — bazbo @ 21:15

Het was een mooie meid met lang donker haar en heldere ogen. Ze droeg een strakke spijkerbroek en een zwart truitje met een riem eroverheen. Haar laarsjes hadden nauwelijks een hak. Ik móést wel naar haar kijken. Ze was in gesprek met de zanger van de band en ze stond veel te lachen. Ik houd heel veel van vrouwen die veel lachen. Dat mag ondertussen bekend zijn.

Het was een mooie meid met lang donker haar en heldere ogen. Ze droeg een strakke spijkerbroek en een zwart truitje met een riem eroverheen. Haar laarsjes hadden nauwelijks een hak. Ik móést wel naar haar kijken. Ze was in gesprek met de zanger van de band en ze stond veel te lachen. Ik houd heel veel van vrouwen die veel lachen. Dat mag ondertussen bekend zijn. Tenminste, als ze een réden hebben om te lachen. Vrouwen die zonder reden onophoudelijk aan het lachen zijn, moeten óf onbedaarlijk dronken zijn óf hebben het IQ van een aardappel. Deze mooie meid was niet onbedaarlijk dronken en ook had ze een IQ hoger dan dat van een aardappel; dat zag je zo. Ondertussen hoopte ik wel dat ze lachte uit beleefdheid, want de humor van de zanger is nogal plat. Ik ken hem. Zijn lol is leuk voor kerels onder elkaar, maar als er een vrouw bij is overvalt mij regelmatig de plaatsvervangende schaamte. Zeker als de zanger zelf het hardste lacht om zijn grollen. De ene pils na de andere goot hij naar binnen. Volgens mij raakte hij al aardig bezopen.
Ik kon er niet al te lang naar kijken. Mijn tweede kop thee was ook al op. Ik stond op van mijn tafeltje en liep naar de bar. Daar stond de oude man met het grijze staartje en het petje op. Hij stond er altijd. Naast hem was nog een gaatje. Mooie bardame Esther kwam naar me toe. Ik bestelde een Korenwolf.
“Ik zag je twee weken geleden hier op het podium staan,” zei de oude man met het grijze staartje, terwijl hij zich naar mij toe draaide. “Dat was mooi wat jullie daar deden met dat voorlezen.”
“Dank je wel,” zei ik.
“Zelf schrijf ik ook,” ging hij verder. “Ik schrijf wat er in me opkomt. Gedichten, verhalen, korte stukjes. Mijn dochter typt ze dan in op de computer.”
“Leuk,” zei ik. Ik gaf Esther drie euro voor de Korenwolf. “Publiceer je ook?”
“Gedichten, verhalen, korte stukjes. Wat er maar in me opkomt.” Hij nam een grote slok uit zijn glas witte wijn met ijsklontjes.
“En waar kan ik het lezen?” vroeg ik.
“Ik heb de hele dag door allerlei ideeën in mijn hoofd. Die schrijf ik dan op een papiertje. Dat worden later gedichten, verhalen, korte stukjes. Wat er maar in me opkomt.”
“Maar publiceer je ook?” vroeg ik.
“Wij moeten eens langdurig praten,” zei hij en hij legde zijn hand op mijn schouder.
“Doen we,” zei ik. Maar niet met elkaar, dacht ik erachteraan. Ik pakte mijn Korenwolf van de toog, draaide me om en liep terug naar het tafeltje. Voorzichtig zette ik het glas neer. Ik ging zitten op de wankele kroegstoel en nam een slok.
Hoe laat was het nu eigenlijk? Bijna half zeven. Ging ik naar huis of ging ik de laatste set ook nog beluisteren? Ik ging eerst pissen. Dat ging allemaal zonder problemen. Terwijl het afvoerwater uit mijn lichaam stroomde, dacht ik na. Ik ging eerst mijn glas leegdrinken en naar de laatste set luisteren. Ondertussen veel naar de mooie meid kijken. Van een afstand. De meid is te mooi om met mijn zwetsverhalen te belagen. Dat verdient ze niet. Ze heeft het zatte gezeik van de zanger al moeten aanhoren. Hoe zwaar kan je leven zijn? Nee, ik liet haar liever met rust en bewonderde haar van verre. Als de band klaar was met spelen zou ik naar huis gaan. Dat was het plan. Ik was klaar met pissen. Bij de wastafel reinigde ik mijn handen. Toen liep ik terug door het volle café.

De vriendelijke grijze krullenbol hield me staande.
“Mag ik jou een hand geven?” vroeg hij. Dat mocht hij van mij. “Ik zag je hier twee weken geleden op het podium. Man, wat kun jij goed voordragen.”
“Dank je wel,” zei ik zacht.
“Het komt uit je tenen. Je gevoel, hè?” Naast hem stond een kort mollig meisje van een jaar of twintig. Ze had prachtig lang zwart haar, donkere ogen en rode wangen. Zo lang als de vriendelijke grijze krullenbol was, zo kort was zij. Als je iets tegen haar zou willen zeggen, moest je een diepe buiging maken. Ik buig voor niemand. Ze keek me aan. Hoe zal ik haar blik eens noemen? Bewonderend? Of is dat heel arrogant? Laten we er schaapachtig van maken. “Jij gooit er echt je ziel en zaligheid in,” ging hij verder. “Dat zie je. Ik heb ook wel eens iets moeten vertellen.”
Ik wist wat er komen ging. Het was niet de eerste keer dat de vriendelijke grijze krullenbol mij aansprak.
“Ik ben Vrijmetselaar en ik moet soms een Bouwstuk – zo noemen wij dat in de Loge – presenteren. Als ik jou dan zie, hoe makkelijk jij daar staat voor te dragen, dan word ik gewoon jaloers.”
“Maar jij zult daar vast niet van die onzinverhalen staan te vertellen zoals ik,” zei ik.
“Bij jou maakt het niet uit wat je vertelt,” ging hij verder. “Zoals jij je helemaal inleeft: práchtig.” Hij draaide zich naar het korte meisje en bukte zich bijna naar haar toe. “Je had hem moeten zien, twee weken geleden. Zoals hij zijn gedichten voordroeg. Hij sleept je helemaal mee in zijn verhaal.”
“Ik zag je foto in de krant,” zei het korte meisje tegen mij. “Wat was er eigenlijk, twee weken geleden?” Er glinsterde iets in haar donkere ogen.
“Ik deed met een stel andere schrijvers een voorleesvoorstelling,” legde ik uit.
“Wat las je voor dan?”
“Korte verhalen.”
“Hij is columnist,” zei de vriendelijke grijze krullenbol. “Hoe heet dat ook weer, waar jij je gedichten voor schrijft?”
“Voor de website FOK!. Wee wee wee punt fok punt en el. Gespeld: F – O – K. Iedere donderdagmorgen plaats ik daar een nieuw vers verhaal.”
“Ik schrijf ook gedichten,” zei het korte meisje.
“Ik niet,” zei ik.
Even leek ze verbaasd. “Ik heb al een tijdje iets in mijn hoofd. Mag ik het opzeggen?” vroeg ze.
“Altijd,” antwoordde ik. Gaan we nu gedichten voordragen? vroeg ik me af.
“Ik heb het net ook al aan hem verteld,” zei ze.
“Het heeft wel wat,” zei de vriendelijke grijze krullenbol. “Ik vind er wel iets inzitten. Voor de Loge moet ik ook wel eens iets vertellen; dat is iets heel anders dan dit.”
“Nou, brand maar los,” zei ik tegen het korte meisje.
“Zonnestralen. De spiegeling op het natte strand.”
Ik wachtte op wat verder komen ging.
“Het is misschien een beetje kort,” zei ze met gloeiende wangen.
Zelfs voor een haiku. Gut, hoe ging ik hier iets positiefs over zeggen? “Het is een krachtig beeld,” zei ik. Waar haal ik het vandaan? Waar haal ik toch immer weer de energie vandaan om beleefd te blijven? Het meisje had wel iets vertederends. Ze leek me wel lief. Vooruit, laat dáár dan de energie vandaan komen. “Krachtig en kernachtig.”
“Dank je.” Ze kreeg een rood hoofd. Volgens mij was ze zo zat als een aap. “Ik vind het zelf erg mooi.”
“Maar zoals je zelf al zei: het is misschien een beetje kort.”
“Ik heb geprobeerd er meer omheen te verzinnen, maar ik vind het mooi zo.”
“Jij bent de maker, dus jij bent de baas,” zei ik. “Het ligt er natuurlijk ook aan wat je ermee wilt, wat je doel is. Als je een mooi beeld wilt schetsen en daarmee klaar, dan is het prima. Maar als je een verhaal wilt vertellen, een ervaring wilt delen, dan is het inderdaad misschien een beetje kort. Broei er nog eens op.”
“Dat zei ik ook al,” zei de vriendelijke grijze krullenbol.
“Veel succes ermee,” zei ik. “En denk ook alvast eens na over je podiumpresentatie. Ik ga even iets te drinken pakken. De band begint zo weer. Proost.” Ik knikte de twee toe, wachtte geen reactie af en liep naar mijn glas Korenwolf.

Of de zanger nou bezopen was of niet; het bandje maakt leuke muziek. Voor een ieder wat wils en een meezinger. Het laatste setje was niet al te lang. Verhip, ze gaven nog een toegiftje of twee. Ik had nog maar eens een Korenwolf besteld. Heerlijk. Dat zurige had ik nodig ook, want mijn keel deed zeer. Een fikse verkoudheid was de oorzaak. Daar moest drank tegenaan ter verdoving. Jammer dat ik geen sterke drank meer drink. De koelzure Korenwolf voelde aangenaam; het verzachtte.
Zo, nu was het bandje toch echt klaar. Hoe laat was het? Ik vond een klok. Half acht. Tijd voor de aftocht. Ik stond op en haalde mijn jas van de kapstok. Mijn sjaal bond ik stevig om mijn hals. Bij het naar buiten gaan groette ik de band. Het was koud in de smalle Apeldoornse straat. Mijn fiets stond er nog.
Tien minuten verder zwoegde ik van onder de fietstunnel omhoog. In mijn hoofd probeerde ik een liedje van de band terug te halen. Het lukte niet.
“Dat was leuk, hè?” hoorde ik plots een vrouwenstem achter mij. Ik keek om mij heen. Een fiets met grote tassen achterop haalde mij in. Het was de mooie meid met het lange haar en de heldere ogen. Ze was al half voorbij, keek naar mij om en lachte breeduit.
“Jazeker!” kon ik antwoorden.
Ze zwaaide en reed stevig door. Ik probeerde haar bij te houden, maar dat ging niet. Hoe graag ik het ook wilde. Daar verdween ze in de donkere avond.
Wat moet een vrouw ook met zo’n vent als ik? De gedachten werden gruwelijk. Ik ben een man van niets; een man van nooit; een man van nergens.
Wat een avonturen weer.

Apeldoorn, februari 2010

The Bottles – ‘Nowhwere Man’ (The Beatles): http://www.youtube.com/watch?v=eMsiHMAYfZw

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post. | TrackBack URI

Leave a comment